De wet stelt dat elke ouder naar vermogen moet bijdragen in de opvoeding van de kinderen.
Als deze verdienvermogens aanzienlijk verschillen of er is een groot verschil in bijdrage in natura, waarbij de ene ouder de kinderen veel meer opvangt dan de andere, kan de ene ouder via verschillende mechanismen bevoordeeld worden t.a.v. de andere.
Zo kunnen de kinderen naar gelang de situatie fiscaal ten laste genomen worden bij helften door beide ouders, ofwel 1 ouder, is er het systeem van het groeipakket en kan ook inzake de buitengewone kosten de ene ouder een groter deel dragen dan de andere.
Een belangrijk component hierbij zijn de zgn. onderhoudsgelden voor de kinderen.
Dit zijn maandelijkse bijdragen door de onderhoudsplichtige ouder aan de onderhoudsgerechtigde ouder, waarvan 80% in de belastingen kan worden ingebracht door de onderhoudsplichtige ouder, en aan de andere kant aan 80% wordt belast door de onderhoudsgerechtigde ouder.
De hoogte van deze onderhoudsgelden wordt bepaald aan de hand van een wiskundige formule.
Daarbij wordt eerst gekeken naar de daadwerkelijke kost van het kind, zijnde alles aan kosten minus de toelage van de overheid, het zgn. groeipakket.
Nadat de kost van het kind gekend is, wordt op basis van de verblijfsregeling gekeken in welke verhouding de kinderen bij de ouders verblijven, of m.a.w. in hoeverre de ouders de kosten in natura reeds dragen.
Dit laatste percentage moet vermenigvuldigd worden met het aandeel van elke ouder in de gezamenlijke middelen, zodat elke ouder effectief naar vermogen bijdraagt in de opvoeding van de kinderen.
Er zijn dus 3 voorname componenten in de wiskundige berekening:
De uiteindelijke bekomen onderhoudsgelden worden jaarlijks geïndexeerd.
Te onthouden is dat het een totaaloefening betreft waarbij ook moet gekeken worden naar compensaties door bijdragen in de buitengewone kosten, het groeipakket, de fiscale ten laste neming etc.